Vrije meningsuiting: schrijfbewijs nodig?
Vrijheid van meningsuiting is niet vanzelfsprekend. Het is een tamelijk recent verworven recht, dat in Nederland is vastgelegd in artikel 7 van de Grondwet. Het artikel stelt ook een duidelijke beperking, daar waar sprake is van ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Die laatste toevoeging staat ter discussie.
In deze discussie gaat het vooral om de vraag naar het recht om te beledigen. Dit wekt steevast mijn diepe verbazing. Waarom zou men het recht op vrije meningsuiting vooral willen verdedigen op grond van de behoefte aan beledigen van een ander? Is het recht op vrije meningsuiting daar niet veel te waardevol en kwetsbaar voor? Dit recht heeft immers vooral als bedoeling dat het mij is toegestaan om kritiek te uiten op bijvoorbeeld de monarchie of op besluiten van de regering. In veel landen bestaat dit recht niet en kan een kritisch geluid rekenen op een lange gevangenisstraf of zelfs de doodstraf.
In zekere zin zou ik het recht op vrije meningsuiting bezoedelen door mijn kritiek op de monarchie of besluiten van de regering, te vatten in beledigingen aan het adres van de koning of de premier. Dit is niet zomaar een kwestie van smaak of fatsoen, het gaat verder. Als ik kies voor de stijlfiguur van de belediging, geef ik voorrang aan een puberale impuls boven een maatschappelijk belang. Artikel 7 van de Grondwet beschrijft naar mijn smaak nu juist een bij uitstek maatschappelijk belang. Zeker, dit artikel stelt dat ik persoonlijk bescherming geniet als ik gebruik maak van het recht op vrije meningsuiting, maar deze bescherming fungeert nu juist als moderator in het maatschappelijk verkeer tussen burgers onderling en tussen burgers en de staat.
Wie de koning een ziekte toewenst, wie Maxima een oud beroep toedicht, wie Rutte vanwege een veronderstelde neiging bespottelijk wil maken, die heeft hiertoe het recht volgens Artikel 7, behoudens de verantwoordelijkheid volgens de wet. Ik wil wel verder gaan, en stellen dat een ieder die zulk een verantwoordelijkheid overtreedt, onze steun verdient, mocht het tot een veroordeling komen. Als in: ik verdedig het recht van mijn tegenstander op het uiten van afkeurenswaardige meningen, zelfs als deze gepaard gaan aan grove beledigingen. Maar liever zie ik dat mijn tegenstander de beledigingen achterwege laat, juist omdat de beledigingen de waarde van het recht op vrije meningsuiting ondermijnen.
Dat zit zo. Lang geleden ging Theo van Gogh in het periodiek Moviola (1984) snoeihard tekeer tegen Leon de Winter vanwege Bastille, een film gebaseerd op een boek van De Winter: “Moet je horen Jezus, wat dacht je van een vrolijke familiefilm over een klein meisje dat de hele oorlog door de Gestapo belt: ‘Kom me halen! Kom me halen! M’n dagboek is klaar! … En ze komen niet!’ De Winter zou zijn blik hemelwaarts hebben geslagen, zijn schouders ophalen en achteloos vragen: ‘Hoeveel moet ‘ie kosten?’ ” Later kwam het vanwege inktzwarte teksten tot strafrechtelijke vervolging.
Recent is de vete weer opgelaaid, vanwege het plan van De Bezige Bij om een boek van Abou Jahjah uit te geven. Enkele auteurs van de uitgeverij zijn om tamelijk dubieuze redenen fel tegen, waaronder Leon de Winter. Ilja Pfeiffer schrijft op 29 april in nrc.next een kritische column over de standpunten van Leon de Winter. Hierin schrijft Pfeiffer onder andere: “Als alle joden zo zouden zijn als Leon de Winter, zou ik de redelijkheid gaan inzien van het antisemitisme.” Leon de Winter slaat op 7 mei terug en stelt dat het monster van het antisemitisme weer is opgestaan. Uiteraard moet de ombudsman zich in dezelfde editie in allerlei bochten wringen om de gemoederen tot bedaren te brengen.
Het is een uiterst treurig schouwspel. Getalenteerde schrijvers die zich te buiten gaan aan wederzijdse beledigingen en zich kennelijk niet bewust zijn van het feit dat juist dit de vrijheid van meningsuiting onder druk zet. Keer op keer staat deze ter discussie, louter en alleen vanwege vermeende of feitelijk beledigende uitingen. Kort samengevat: Hitler was best wel een lul, maar denk goed na voor je over Rutte hetzelfde beweert.
Een schrijfbewijs voor wie schrijven wil gaat misschien wat ver, maar is er veel tegen?
Hier ligt een grote opvoedkundige taak voor de openbare bibliotheken. Binnen gezin en onderwijs hebben kinderen en leerlingen immers de macht overgenomen en op straat durft oom agent eigenlijk ook niets meer. Het recente experiment van de OBA met Study-Share geeft hoop. Een ouderwetse oppas die waakt over de concentratie van leerlingen die studeren voor het eindexamen. Net als in een vorige babbel, komen wij tot de conclusie dat de functie van ontmoeting en debat momenteel de kern van onze maatschappelijke opgave is. Gebaseerd op de herinneringen die zijn opgeslagen in onze archieven, geven wij daarbij door wat de essentie is.
Net zoals in de vorige Middeleeuwen.
Stefan Hoegen, shoegen@probiblio.nl