Internet of Things: verwennerij of dystopie?
Zijn de dingen een verlengstuk van de mensen of zijn de mensen een verlengstuk van de dingen? Sommigen kiezen voor de gulden middenweg en zeggen dat de dingen het medium zijn waardoor wij mens worden. Daarmee nemen zij stelling tegen de idealisten die beweren dat het woord de rol van bemiddelend medium vervult. Vaststaat dat de verhouding van de mens tot de dingen ‘daarbuiten’ permanent actueel is. Stanley Kubrick verbeeldt dit op ongeëvenaarde wijze in de openingsscene van 2001: A Space Odyssey.
Deze dans met het ‘buiten’ voert tot persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling. De beheersing van het vuur en de uitvinding van het wiel leiden tot ongekende verwennerijen en technische mogelijkheden. Niet veel later zijn wij in staat de materie open te breken en ontstaan de eerste dromen over een technisch universum waarin de mens volkomen vrij is van zorgen en ongemak. Met de dromen komen de nachtmerries, want al snel wordt duidelijk dat de mens gewend raakt aan de verwennerij en vervolgens ook gaat lijken op de dingen die hij zich toe-eigent, net zoals een baas na verloop van tijd op zijn hond gaat lijken. En ten slotte blijkt dat de dingen zich niet zomaar gewonnen geven en in opstand komen. De dingen keren zich tegen de mensen en ontdekken dat zij de mens kunnen openbreken. Filosofen zeggen: dat is de dialektiek van de verlichting. Macht over de materie stelt ons in staat tot transgalactische reizen, maar evenzeer tot het atoombombarderen van steden.
Wij horen tegenwoordig opgewonden redevoeringen over het Internet of Things. Tal van keynote sprekers beweren dat binnenkort het paradijs op aarde aanbreekt. Zij kijken naar de toekomst, want dat is immers hun vak. En wat zien zij daar? Helemaal niets, want de toekomst is onzichtbaar en ongekend. De enige toekomst die wij kennen is de toekomst die achter ons ligt. Van die toekomst hebben wij foto’s en verslagen in geschiedenisboeken en documentaires. Wie deze bestudeert, die weet dat het Internet of Things slechts een verschijningsvorm is van wat lang geleden reeds werd opgetekend, bijvoorbeeld in de vroege kritieken op een op geld gebaseerde markteconomie. Hierin komen dingen en mensen in een gelijksoortige verhouding tot elkaar te staan. Het maakt het geld immers niet uit tegen wie of wat het wordt geruild. Dit ‘dingmatige’ van de betrekkingen tussen mensen vertaalt zich in de hedendaagse ik-marketing waaraan de jongere generaties zijn onderworpen: je moet jezelf verkopen. Dit is nog slechts een oppervlakteverschijnsel van een veel diepere ‘verdinging’ van de mens: de tango met de materie, die de mens aan zichzelf toont als het evenbeeld van het vreemde ‘daarbuiten’.
Ik zie twee versies van het Internet of Things. Een blije versie waarin de verwennerij toeneemt en een inktzwarte dystopie die rijmt op de drama’s van eerdere technologische revoluties. Feitelijk zijn het twee kanten van dezelfde munt.
In de blije versie is het Internet of Things een stralenkrans rond de planeet die ons van tal van nieuwe gemakken zal voorzien. In deze humane versie ontstaat geleidelijk aan het besef dat de data die wij om ons heen verspreiden onlosmakelijk met onze identiteit zijn verbonden. In zekere zin vormen deze dan een tweede huid of een extra jaarring rond de ziel. Een virtueel aspect van onze integriteit, dat herinnert aan vroege gedachten over stralenkrans en fluïdum. Volkomen nieuwe takken van wetenschap ontstaan, zoals de psychologie van dromende dataverzamelingen. Elke invasie van staat of industrie geldt als een aantasting van de menselijke waardigheid en de integriteit van de met de mens verbonden data. Genuanceerde en permanent evoluerende wetgeving zal de grenzen tussen het private en het publieke opnieuw definiëren in uitgebreide artikelen omtrent datarechten. Deze zullen ook gelden voor humanoïde robots, die zullen evolueren tot een soort die grote gelijkenis zal vertonen met de door een huwelijk tussen biotechnologie en informatica geposthumaniseerde mens.
Ook in de dystopische versie zullen op den duur de grenzen tussen het humane en kunstmatige vervagen. Hier voeren multinationals als Facebook en Google echter de regie. De taal is nog steeds blij, maar de effecten zijn desastreus en leiden tot een totalitaire leefomgeving die doet denken aan de koepelgevangenis, zoals deze tot in detail is overdacht door Foucault. Het antwoord op het nu nog tamelijk onschuldige vraagje: gaat u akkoord met de voorwaarden, is in de digitale stad beslissend over leven en dood. Big Data is letterlijk enkelvoud geworden en het alziende alomtegenwoordige oog, dat de mensen als dingen in het gelid houdt. Tot op het niveau van de hersenstam zijn de mensen onderworpen aan de orde van de hoogste autoriteit, de programmatuur die denken, voelen en dromen bestuurt. De verwennerij zal ongekend zijn, maar de prijs is de dood van de individuele identiteit. Tal van sciencefiction films voorspellen juist deze variant.
Bij het rookhok van ProBiblio zie ik het samen met Rob gebeuren: een uiterst efficiënte en totalitaire samenleving, waarin het individu een ding is, uitwisselbaar met andere dingen. De mierenhoop.
Stefan Hoegen
shoegen@probiblio.nl